Onze voorouders mogen dan al dertienhonderd jaar geleden Wodan en Freya hebben afgezworen, ‘heidense’ symbolen bleven nog tot diep in de 19de eeuw in zwang in de landelijke bouwtraditie en volkskunst. Oeleborden met zwanen sierden steevast de nok van Friese stallen, gekruiste paardenhoofden vond je bij de Twentse schuren. Er was geen bijgebouw op het boerenerf zonder makelaartje in de vorm van een donderbezem, drietand of een ander motief dat ooit aan een geest of godheid toebehoorde.
Veel symbolen hielden verband met aankomst en vertrek. Handen dienden als deurklink of deurklopper. Maalkruisen, spiralen en levensbomen sierden de bovenlichten van deurkozijnen. Zonnewielen, zandlopers en toverknopen waren onder meer te vinden op de stiepels (sluitpalen) van baanderdeuren. De harten, ruiten, klavers en schoppen uit het kaartspel vond je terug als loergaatje in de deur van het buitentoilet.
Stuk voor stuk waren het tekens die mens en dier voorspoed moesten brengen of voor kwaad moesten behoeden. Ze waren oeroud en hadden een enorm verspreidingsgebied. Daken met paardenhoofden vind je van Spanje tot in Karelië in Rusland. Het zonnewiel komt voor van Ierland tot in Turkije en Egypte, het later berucht geworden hakenkruis tot in China en Japan, enzovoort.
Jammer genoeg is dit mooie interculturele erfgoed besmet geraakt. Nazi’s en NSB’ers dweepten met de symboliek als zijnde typisch Germaans. Na de oorlog werden de paardenhoofden, donderbezems en toverknopen dan ook denigrerend weggezet als folklore. De diepere betekenis van al die zinnebeelden was al eeuwen geleden verloren gegaan, zo luidde het oordeel. Maar klopt dit wel? Een enkele keer stuit je op aanwijzingen voor het tegendeel.
Bijvoorbeeld tijdens mijn onderzoek van de 17de-eeuwse herberg de Groninger Punt te Glimmen. Dit bouwwerk bezit een hoge, statige entree met wat in bouwhistorisch jargon een dubbel halportaal wordt genoemd. Achter het rechterportaal zet de gang zich voort, achter het linker voert een trap naar de zolder. Een puike trap die gezien mag worden, of beter gezegd: gezien móet worden, want in een van de stootborden is op ooghoogte een zonnewiel uitgezaagd.
Het zonnewiel stond onder meer symbool voor gastvrijheid en voorspoed voor reizigers. Niet voor niets tref je het veelvuldig aan op boerenwagens en bruidskisten – de ‘reiskoffer’ van de bruid die naar de familie van haar man vertrok. Maar waarom zit het hier in de trap?
Waren er op zolder soms extra slaapvertrekken geweest voor de gasten? Immers, op de begane grond zijn een viertal prachtige kast- en bedstedewanden bewaard gebleven, maar deze waren zeker niet bedoeld voor de gewone man. Sliep die boven? Eén blik op de zolderruimte was genoeg: deze ruimte moet met zijn flauwe dakhelling en onbeschoten kap daar niet geschikt voor zijn geweest.
Maar waarom bezat de entree dan toch zo’n uitnodigende trap naar boven? Het antwoord op die vraag vond ik na lang speuren in enkele 18de-eeuwse beschrijvingen: het pand bleek ooit een verdieping te hebben gehad. Onder de trap bevond zich een ruimte waarin vanuit de gelagkamer een lantaarn kon worden gezet. Aldus wees het zonnewiel Jan-de-voerman en zijn knecht ook ’s avonds de weg naar de plek waar zij onder de wol konden kruipen. Uiteraard zonder daarbij de voorname gasten te hoeven storen.